Juryverslag 2de Zeef Poëzieprijs

Een wedstrijd voor debuterende dichters met een mooie geldprijs en uitgave van een eerste dichtbundel is uniek in Vlaanderen. Uitgeverij De Zeef doet het voor de tweede maal.
Er werden 88 bundels ingestuurd en na een eerste lezing, een ja/nee ronde, werden 12 meer dan degelijke bundels weerhouden. Dan is het aan dichters om een oordeel te vellen, zich over andere dichters uit te laten. Dat is wat een jury doet.
Een delicate aangelegenheid, die misschien enkele vragen oproept.

Komt hier een grote subjectiviteit om de hoek kijken?
Bestaat er dan zoiets als de grootste gemene deler van een goed gedicht?
Waren de juryleden het eens of werd er fiks gedebatteerd?
Hanteerden zij criteria? Ah zo, welke?

De jury heeft vooral gekeken naar het metier van de dichters. Daarin zitten talrijke elementen, kwaliteiten. We stippen hier alleen de belangrijkste aan.

Vooreerst is er het hanteren van de taal. Taal is waar we het mee moeten doen in enkele regels. Is de gebruikte taal verrassend, heeft ze naturel, is ze gezocht of origineel, eenvoudig of ingewikkeld? Hoe thuis is de dichter in de taal?
Een tweede criterium is de communicatie. Daar dient taal bij uitstek voor. We houden van het toegankelijke gedicht en ook van het eerder hermetische, zolang de beelden er niet willekeurig staan. Zijn de gedichten helder, kunnen ze ontroering opwekken zonder pathetiek? Zijn ze intrigerend? Geven ze hun geheim niet onmiddellijk prijs?
Ten derde: hoe is het gesteld met de rijkdom van metaforen en beelden? Zijn ze fragmentarisch gezaaid of goed ingepast in een structuur met een centraal gegeven? Kan de dichter met zijn beelden suggereren in plaats van te expliciet te zijn?
Een vierde criterium is de eigen stem. Is de bundel een consistent geheel met een eigen stijl en laat het de lezer verlangen naar meer? Marita Mathysen schrijft: “Elke dichtbundel moet beschouwd worden als de rookpluim van een vulkaan.” Vermoeden we bij het lezen van deze bundel een vulkaan, die zijn geheimen af en toe nog zal prijsgeven in de toekomst?
De dichtkunst is onderhevig aan modes, stromingen. In het huis van de poëzie zijn vele kamers. De jury was vatbaar voor diverse stijlen, zolang het metier bovendreef.

Een goed dichter is geen navelstaarder. Hij leest en waardeert andere en ook eerdere dichters. Hij staat in de wereld maar misschien er ook genoeg buiten. Hij schrijft over wat hem beroert. Soms ontdekt hij wat hem beroert pas al schrijvende. Neen, een grootste gemene deler is er niet, niet van gedichten, niet van dichtbundels.
Gerrit Komrij, bekend bloemlezer van gedichten en  zelf de eerste “Dichter des vaderlands” in Nederland zegt hierover:

“Ik schrijf liever geen gedichten, omdat ik tegen de trance opzie. Concentratie is misschien een beter woord, trance klinkt zo religieus. De trance van drie spijkers in de mond en zwaaiend met een setje hamers. Concentratie is het ook niet helemaal. Concentratie is gericht op het resultaat. Bij poëzie moet het ook ergens vandaan komen. Niet ergens van buiten of van boven, maar uit je eigen catacomben.”
De jury beraadslaagde zorgzaam, herlas de twaalf bundels van de longlist en hield unaniem vijf dichters over op de shortlist: Marc Lonneville, Stijn Viaene, Kenneth Swaenen, Senne Bogaerts en Stefaan Pauwels.

Met de genoemde criteria als leidraad bleef 1 deelnemer ons meest van allen raken en dus was de ultieme beraadslaging vrij kort.

De taal van deze dichter is eenvoudig en toegankelijk. De woordkeuze tegelijk ook fris, nieuw en verrassend.

Stuurman


Volgens haar ben ik enkele lijnen
op een whiteboard, blauw gewillekleurd
waardoor ik ergens lijk te ontspringen en elders
hoor uit te monden

onaf als je gaat vergelijken
onderweg als je op me wacht

volgens mij ben ik dat kleine
masker op het dressoir, door stof opgemaakt
en alsmaar zoekend naar wat richting
op basis van de sterren in ons plafond

het huilt als ik de spons eroverheen haal.

De gelaagdheid van de gedichten is een constante. En we komen in zijn universum binnen.

Onze lichamen staan als huizen aan een oever
elk om beurt spannen schaduwen een
stroomrug over ochtend en avond
de liefde loopt er dwars overheen

Soms is hij van bij de eerste zin intrigerend en prikkelt onze nieuwsgierigheid.

Nu schreien reiken is geworden
en je zacht als zeekreeft
uit je pantser bent gekropen
zet de wereld het op een lopen
en jij erachteraan

De beelden zijn krachtig en origineel.

Dat het elke dag zondag is
moet wel samen vallen zijn
als twee barelen aan een spoorweg
hier wordt mij de weg versperd
en hoor ik hoe het einde nadert
met meedogenloos gedaver

Kortom deze dichter toont ons zijn catacomben. Een boeiende verkenning die ons klein maakt, als dwergen.

“Witte dwergen” van Kenneth Swaenen wordt de winnaar van de tweede Zeef Poëzieprijs.